De mannen van de Postbrug

Ten slotte is er nog de historie van de mannen bij de Postbrug. Bij het uitbreken van de oorlog, op 10 mei 1940, is het Negende Regiment Infanterie gelegerd in de omgeving van Haarlem.

1-I-9 R.I in de sneeuw bij Kraantje Lek, 18 januari 1940.

Op die dag krijgt het regiment opdracht zich via Oegstgeest naar Valkenburg te begeven, waar het vliegveld vanuit de lucht door de Duitsers is aangevallen. Daarvoor moeten autobussen worden gevorderd, want het regiment heeft geen eigen transportmiddelen.

Uit de hele omtrek verzamelen de bussen zich op de Dreef in de Haarlemmer Hout. De voorste zijn bestemd voor de Eerste Compagnie. De eerste bus is de ‘10’ van Internationale Autobuslijndiensten Leo Kors uit Heemstede, een vrijwel nieuwe A.S./Beijnes, met een broer van de eigenaar achter het stuur. Vroeg in de middag gaat de colonne op weg, via Bennebroek en Sassenheim. Daar draait de colonne voor de fabriek van Sikkens de snelweg op. Ze passeren de Eerste Afdeling van het Zesde Regiment Artillerie, dat posities gaat innemen bij kasteel Oud-Poelgeest, en na zo’n 500 meter zijn ze bij de Postbrug (waar in vroeger tijden de paarden van de postkoets werden gewisseld), op de grens van Sassenheim en Oegstgeest.

Luchtaanval op het transport  

Het is een uur of drie. Er ronken vliegtuigmotoren. Dat moeten de onze zijn, denken de mannen. Maar een mitrailleur begint te ratelen. Het zijn Duitsers, twee vliegtuigen. Met handvuurwapens of veldgeschut begin je daar weinig tegen. De inzittenden van de bussen mannen zoeken dekking achter de voertuigen en onder het viaduct, of rennen het weiland in. De artilleriepaarden raken in paniek, een bespanning van de Eerste Batterij gaat er in galop vandoor. De 21-jarige Wachtmeester Christiaan Leonard van den Broek uit Dordrecht probeert ze tegen te houden, wordt meegesleurd, komt ten val en wordt door de ‘voorwagen’ overreden. Hij wordt twee dagen later bij het Groene Kerkje begraven.

 

De uitgebrande bus.

De vliegtuigen zijn voorbij, de mannen stappen weer in. Maar ter hoogte van Endegeest draait er een vliegtuig om en komt terug. Bij de eerste autobus lost hij drie bommen, waarvan meteen de eerste raak is. De bus vliegt in brand. Sommige soldaten worden onmiddellijk door bomscherven gedood. Bij anderen ontploffen venijnig knetterend de patronen in hun patroontas. De vlammen doen de rest. Er vallen 24 doden, 17 meteen, onder wie de chauffeur, en 7 later, als gevolg van de opgelopen verwondingen.

Elf van de zeventien doden zijn onmogelijk nog te identificeren en worden meteen begraven in een massagraf, een zojuist geslagen bomtrechter vlakbij de Postbrug, net over de grens met Sassenheim. Onder hen is de chauffeur, de 43-jarige Willem Marinus (Ome Rinus) Kors.

Elf mannen worden tijdelijk begraven in een bomtrechter aan de Verlengde Vinkenweg.

Provisorische begrafenis in een massagraf  

Zeven gewonden worden door transportbedrijf Van der Luyt uit Oegstgeest naar het Academisch Ziekenhuis in Leiden gebracht maar overlijden kort daarna eveneens. In totaal worden elf mannen begraven bij het Groene Kerkje en twee in hun woonplaats Assen.

Later is op dit gezamenlijke graf een grafsteen geplaatst.

De stoffelijke overschotten van de elf die bij het Groene Kerkje zijn begraven, worden in 1970 en 1971 naar elders overgebracht, in de meeste gevallen de erebegraafplaats op de Grebbeberg. In 1973 worden ook de graven bij de Postbrug naar de Grebbeberg verplaatst, opnieuw zonder onderscheid tussen de mannen te maken. Een foto staat onder ‘Oorlogsgraven in Oegstgeest’. Chauffeur Kors is dan de enige burger op dat ereveld.

Het gezamenlijke graf op een foto van na de oorlog.

 

Grafsteen van de elf van de Postbrug, nu op het Ereveld Grebbeberg.