Jobje van Kampenhout – Barnhoorn

De Katwijkse Jobje Barnhoorn en haar man waren actief in de Talboo verzetsgroep groep uit Oegstgeest. Deze groep was genoemd naar hun leider Theophile Talboo en hield zich onder meer bezig met het laten onderduiken van Joodse kinderen.

Jobje werd op 30 juni 1910 geboren in Katwijk. Ze ontmoet de Oegstgeestenaar Reinier van Kampenhout en treedt in januari 1932 op 21 jarige leeftijd met hem in het huwelijk. Het stel verhuisd naar Leiden en betrekt later een woning aan de Sumatrastraat  22 in Oegstgeest. Reinier werkt als aannemer, maar in de oorlogstijd stopte hij hiermee om al zijn tijd en energie te besteden aan het verzetswerk.

Actief in verzetswerk
Het huwelijk tussen Jobje en Reinier bleef kinderloos en was volgens de overlevering geen gelukkige aangelegenheid. Echter door het werk van haar man raakte ook Jobje steeds meer betrokken bij het verzetswerk. Hierdoor liep zij uiteindelijk net zo veel gevaar als Reinier zelf. Inmiddels was er in de vorm van een briefwisseling een bijzondere relatie ontstaan tussen Reinier en het joodse meisje Chawa Bornstein. De vijftien jaar jongere Bornstein was lid van de verzetsgroep van Van Kampenhout en werkte als verpleegster in de Joodse Invalide in Amsterdam. Het verhaal over haar verzetswerk in de groep van Van Kampenhout legt zij na de oorlog vast in het boek “De tulpen zijn rood”. Deze titel is ontleend aan een wachtwoord dat door de verzetsbeweging gebruikt werd.

Verraad en arrestatie
Net als vele andere verzetsstrijders werd ook Van Kampenhout verraden. Jobje en hij werden op 19 januari 1945 gearresteerd. Bij de arrestatie werden bonkaarten en een radio gevonden. In code werd het bericht in de verzetskringen verspreid dat  ‘oom Frits op vakantie’ was. Iedereen wist wat dit betekende, dat hij gearresteerd was en in de handen van Duitsers. Reinier werd afgevoerd naar Kamp Amersfoort en Jobje naar de strafgevangenis in Scheveningen, beter bekend als het Oranje Hotel.

Overlijden en begrafenis
Vanwege ziekte wordt ze daarna overgebracht naar een verpleegtehuis waar ze, vlak voor de bevrijding, op 27 april 1945 komt te overlijden. Jobje wordt uiteindelijk met de bevrijding in het zicht op 3 mei 1945 begraven aan Gemeentelijke Begraafplaats a/d Kerkhoflaan in Den Haag. Ze is op die dag met enkele andere personen bijgezet in een zogenaamd verzamelgraf. In dit graf lagen 127 mensen en waarschijnlijk zijn ze allemaal zonder kist begraven. In 1957 zijn veel van deze verzamelgraven geruimd en de Oorlogsgravenstichting heeft op 3 oktober 1957 aangegeven dat men beenderresten van Jobje moest bewaren. Waarschijnlijk was niet meer te achterhalen wie Jobje was, daar de laatste groep van zo’n 50 mensen ongenummerd zijn begraven.

Nagedachtenis aan Reinier en Jobje Kampenhout
Na de oorlog heeft Chawa (inmiddels Leesha Rose geheten) het boek ” De Tulpen zijn rood” geschreven. Hierin wordt ook de verzetswerkzaamheden van Reinier en Jobje beschreven.